Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU1117

Datum uitspraak2005-08-12
Datum gepubliceerd2005-08-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200505000/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 9 september 2004 heeft de gemeenteraad van Bleiswijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 augustus 2004, het bestemmingsplan "Nieuwe Hoefweg (N209)" vastgesteld.


Uitspraak

200505000/2. Datum uitspraak: 12 augustus 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoekster sub 1] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Maasstede Bleiswijk B.V.", beide gevestigd te Rotterdam, verzoekers, en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 9 september 2004 heeft de gemeenteraad van Bleiswijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 augustus 2004, het bestemmingsplan "Nieuwe Hoefweg (N209)" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 april 2005, kenmerk DRM/ARB/04/9767A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers per fax van 5 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2005, beroep ingesteld. Per fax van 5 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 augustus 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.J. Molenwijk en ing. J.M. Smit, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de Minister van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door mr. E.H. Boers-Gerlings, ir. D.R. van Klaveren en E. Koçer, ambtenaren van het ministerie. De gemeenteraad is niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Het plan voorziet in de reconstructie van de provinciale weg N209. Het tracé van deze weg zal worden gewijzigd en de weg zal worden verbreed. 2.3.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte grotendeels goedkeuring heeft verleend aan het plan en beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Zij voeren daartoe aan dat het bestreden besluit niet tijdig ter inzage is gelegd. Zij zijn van mening dat een deel van hun gronden ten onrechte de bestemming "Verkeersdoeleinden" heeft gekregen waardoor deze gronden niet meer kunnen worden gebruikt als bedrijventerrein. Zij stellen dat als gevolg van het voorziene tracé van de N209 het aangrenzende bedrijventerrein "Prisma" niet functioneel kan worden ingedeeld. Zij zijn van mening dat het plan ten onrechte niet voorziet in alle infrastructurele voorzieningen die in de omgeving zijn voorzien, zoals de zogenoemde omweg. Voorts zijn verzoekers van mening dat het plan in strijd is met het Besluit luchtkwaliteit. 2.4.    Verweerder heeft het plan grotendeels goedgekeurd. In zoverre acht hij het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht. Hij is van mening dat bij de afweging van de betrokken belangen voldoende gewicht is toegekend aan de belangen van verzoekers. Voorts stelt verweerder dat het plan zal bijdragen aan een verbetering van de luchtkwaliteit in het gebied. 2.5.    De Voorzitter stelt vast dat het bezwaar omtrent de niet tijdige ter inzage legging van het bestreden besluit betrekking heeft op een onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Reeds om die reden kan dit de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. 2.5.1.    Vast staat dat een deel van de gronden van verzoekers, dat voorheen deel uitmaakte van het voorziene bedrijventerrein "Prisma", in dit plan de bestemming "Verkeersdoeleinden" heeft gekregen. Als gevolg van het plan zullen deze gronden ten dele binnen het voorziene tracé van de weg vallen en ten dele worden ingericht als ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein. Zij zijn dan niet meer te gebruiken voor bedrijventerrein. Voorts zullen de door verzoekers gewenste indeling van het bedrijventerrein en het daarbij horende ruimtegebruik niet meer mogelijk zijn. De Voorzitter is echter niet gebleken dat het gekozen tracé van de N209 zodanige gevolgen voor de grondpositie van verzoekers met zich zal brengen dat verweerder hierin aanleiding had moeten zien in zoverre goedkeuring te onthouden aan het plan. Dat verzoekers een voor hun grondpositie gunstiger tracé van de weg wensen doet hier niet aan af. Hierbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat het gekozen tracé ten opzichte van het bestaande tracé een vermindering van geluidbelasting op omliggende woningen met zich zal brengen. 2.5.2.    Voorzover verzoekers van mening zijn dat de bovengenoemde omweg ten onrechte niet in het plan is opgenomen overweegt de Voorzitter dat de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe komt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. De Voorzitter is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat in dit geval verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.     Evenmin is gebleken dat ruimtelijke gevolgen van het plan, zoals mogelijke aanpassingen in de infrastructuur buiten het plangebied, niet door verweerder bij zijn beoordeling zijn betrokken. 2.5.3.    Ten aanzien van het door verzoekers aangevoerde argument dat het door TNO verrichte onderzoek "Luchtkwaliteitberekeningen in het kader van aanpassingen van de aansluiting van de N209 met de A12" onjuist en onvolledig zou zijn overweegt de Voorzitter dat hetgeen zij hebben aangevoerd voorshands onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat dit onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren.                                 Voorzover verzoekers stellen dat de luchtkwaliteit ten opzichte van de bestaande situatie in het plangebied niet zal verbeteren als gevolg van het plan overweegt de Voorzitter dat hij dit op voorhand niet aannemelijk acht. Op korte termijn zullen op basis van onherroepelijke bestemmingsplannen in de nabijheid van de N209 een grote woonwijk en bedrijventerreinen worden verwezenlijkt. Indien de bestaande N209 niet zal worden gereconstrueerd zijn aanzienlijke congestieproblemen op deze weg aannemelijk, die een verslechtering van de luchtkwaliteit met zich zullen brengen. Door de reconstructie van de N209 wordt een betere doorstroming van het verkeer op deze weg mogelijk gemaakt, hetgeen aanzienlijk kan bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de bestaande situatie, waarbij de ruimtelijke ontwikkelingen uit de verschillende onherroepelijke bestemmingsplannen zijn betrokken. Voorts acht de Voorzitter in dit verband van belang dat zowel de gemeente als het rijk maatregelen zullen treffen ter verbetering van de luchtkwaliteit.     2.5.4.    Gelet op het vorenstaande en hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd en in aanmerking genomen het belang dat is gediend met de uitvoering van het plan, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat. w.g. van Buuren    w.g. Neuwahl Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2005 176-459.